De witte haai zoals we die tegenwoordig kennen, is gemiddeld zo’n vier meter lang en duizend kilo zwaar. Het is een snelle zwemmer die zijn prooi bij voorkeur aan het oppervlak bij verrassing te grazen neemt en het liefst in één keer inslikt. Als de prooi klein genoeg is en makkelijk te pakken, bijt hij niet maar slikt hij de prooi gewoon in. Nu naar Jona. De witte haai (Carcharodon carcharias) bestaat nog, maar de Carcharodon megalodon waar u over spreekt, lijkt te zijn uitgestorven. Die kon nog eens zo’n vier keer groter worden dan onze huidige witte haai.
Leefde hij nog wel in de tijd van Jona? Dat zou kunnen. We weten het niet. Hoe dan ook, het is bekend dat haaien een hele trage spijsvertering hebben. Ze slikken iets in en dat blijft daar een hele tijd zitten. Als ze iets vervelends ingeslikt hebben, kunnen ze hun maag binnenstebuiten keren en het object weer uitspuwen. In de maag nemen ze grote slokken lucht op, die samen met de grote lever voor drijfvermogen zorgen. Een haai heeft namelijk geen zwemblaas.
Grote vis
Het is denkbaar dat Jona, drijvend in het water, is verrast door een immense haai die vanaf opzij (of van onderaf) hem plotseling op hapte. Daardoor kwam hij in de met lucht gevulde maag terecht. Daar had Jona het niet fijn. Hij dacht elk moment te moeten sterven. Het water en de maagsappen spoelden over hem heen en het wier zat in zijn haar (Jona 2:5). De vis kreeg opdracht om Jona op het strand uit te spuwen. Welk strand? Dat weten we niet, maar het kan aan de Syrische kust geweest zijn.
Wellicht dat Jona’s verblijf in de maagsappen van de haai zichtbare invloed heeft gehad op zijn huid. Dat kan bijgedragen hebben aan de impact van zijn prediking in Ninevé…
Het lijkt overigens te zijn uitgesloten dat Jona in een walvis zat. Het oud-Nederlandse woord ‘walvisch’ betekent gewoon ‘grote vis’. Het is dus niet zo dat de Statenvertalers bewust op een walvis hebben geduid.